Slaaf van onze ondeugden

S

 Komische verhalen van Jevgeni Popov

Jevgeni Popov: Waar het geld blijft
Vertaald door Anne Stoffel

NRC Handelsblad, 19 april 1991

Jevgeni Popov is wellicht niet de grootste nog levende schrijver van de Sovjet-Unie, maar wel een van de sympathiekste. Over zijn persoon is niet veel meer bekend dan dat hij in 1946 in Krasnojarsk (in Siberië) is geboren en tegenwoordig in Moskou woont. Vóór de glasnost heeft hij slechts enkele korte verhalen in officiële tijdschriften kunnen publiceren. In 1979 deed hij mee aan de ‘onofficiële’ bundel Metropol, waarvoor hij een publicatieverbod kreeg. In 1981 verscheen in de Verenigde Staten een bundel verhalen van zijn hand. Meer is er niet, zelfs een foto heb ik nooit van hem gezien.
Zijn genre is het korte verhaal en dat korte verhaal speelt voor het merendeel in zijn geboorteland Siberië. Wie nu woest kolkende rivieren, schitterende bergen, 45 graden vorst, tajga en ruige berenjagers, zalmvissers of woudlopers verwacht heeft het mis. Popovs verhalen spelen zich af in de stad, bij voorkeur in een nieuwbouwwijk die luistert naar een naam als ‘Wijk 2, in een flatgebouw van vijftien verdiepingen, vol met een- of tweekamerflatjes vanwaar men een enkele keer inderdaad uitzicht op een dennenbos heeft. En zijn personages zijn kleine mensen: frezers, kantinejuffrouwen, kantoorbedienden, dronkenlappen, nietsnutten, zonder uitzondering tamelijk lelijk van uiterlijk.

Een groter contrast dan tussen Popovs werk en dat van zijn Siberische collega’s Raspoetin en Astafjev met hun natuur, hun dorpsleven, hun Blut und Boden-achtige neigingen en hun moraliserende toon is bijna niet denkbaar. Popovs terrein is het banale absurde, de ironie. In plaats van de jacht op beren of elanden bij hem – overigens heel terloops en onnadrukkelijk – op de boulevard een ‘monument voor de onbekende eland’. Hij is een meester in zinnen als: ‘Maria Aleksandrovna is geboren in 1932 en eens zal zij sterven.’ Of: ‘Omikin vouwde dubbel, zakte naar de grond en draaide zich langzaam op zijn rechterzij. En ging dood. Deze keer voorgoed’ of: ‘Welaan. Het was lente en de hele natuur verkeerde in emotionele beroering.’

Duizend jaar

Die buitenwijken worden op een heel venijnige manier bezongen, in bijna lyrische bewoordingen: ‘Verder was, geheel volgens de eisen van de moderne planologie en stedenbouw, in hun wijk alles voorhanden dat de hedendaagse mens nodig heeft voor een volbloedig, interessant, in elk opzicht bevredigend leven. (-) In zo’n wijk kun je duizend jaar wonen en nog wil je niet dood.’ Het beschrijven van een stationsrestaurant gaat als volgt: ‘En het station was ook, ajajaj, wat was het mooi, een plaatje gewoon.’ En over het eten: ‘Ach! Reeds bij het simpel op papier zetten van de herinneringen aan de genoten culinaire sensatie vult de mond van schrijver dezes zich met dik speeksel van hoge kwaliteit.’ Tegen de achtergrond van deze idylle tussen aanhalingstekens speelt zich dan een eenvoudig, meestal zinloos, altijd banaal voorval af dat soms een tragisch einde heeft maar vaak ook met een sisser afloopt. Een vrouw – vier kinderen, 96 kilo – heeft een tien jaar jongere minnaar. Op een keer spelen ze dat hij haar verkracht. Tijdens de worsteling die dit oplevert valt hij uit bed en breekt een teen. Hij weet hier een maand ziekteverlof uit te slepen tijdens welke periode het paar de liefde bedrijft in alle standen die het maar kan bedenken. Dan gooit de vrouw onder druk van de buren haar minnaar alsnog de deur uit.
Een ander verhaal gaat over een man die ruzie met zijn vrouw heeft (Popovs verhalen beginnen vaak met een echtelijke ruzie) omdat hij te weinig geld verdient. Man gaat ‘s avonds naar een park, slaat de eerste beste voorbijganger neer en berooft hem. Gaat naar huis en overlegt met zijn vrouw hoe ze het geld – tienduizend roebel – het beste kunnen besteden. Ze besluiten er elke maand 200 roebel van uit te geven. En ze leefden nog lang en gelukkig. Intussen is het slachtoffer weer bijgekomen. Hij gaat naar huis, waar hij wordt opgewacht door een aantal stillen. De man is een zwarthandelaar en is nu verklikt. Hij wordt gefouilleerd, maar er wordt natuurlijk niets meer op hem gevonden. Man valt zijn familie in de armen. Ze leefden nog lang en gelukkig.

Contract

Een derde verhaal. Een man is aan de drank. Zijn chef is ontevreden over hem, wil hem ontslaan, maar geeft hem nog een kans. Een kolchoz wil een bepaald, voor hun bedrijf voordelig contract opzeggen. Als het de man lukt om dat contract verlengd te krijgen mag hij blijven. De man heeft er een hard hoofd in maar gaat toch naar de kolchoz toe. Daar blijkt net een nieuwe directeur aangesteld te zijn die niet zo goed op de hoogte is en blindelings tekent. De man maakt snel dat hij wegkomt. Om zijn overwinning te vieren drinkt hij een glaasje en eet een hapje. Dit laatste bezorgt hem hevige darmpijnen. Hij gaat naar een openbaar toilet, doet zijn gevoeg en veegt zijn gat naar Russisch gebruik af met het eerste beste stuk papier dat hem voor handen komt en gooit dit vervolgens door het gat. Dat stuk papier blijkt het contract te zijn.
De wereld is absurd, het kwaad wordt niet gestraft en de mensen zijn de slaven van hun ondeugden. Belangrijker dan de inhoud is bij Popov de toon, de stijl en de soms prachtige zinnen. Popov’s stijl is uniek, in ieder geval in de Russische literatuur, in zijn mengsel van luchtigheid, absurditeit en treurigheid. Alleen verdient het aanbeveling niet alle verhalen achter elkaar te lezen. Dan gaat een zekere eentonigheid optreden, want Popovs repertoire is, althans in de hier gekozen verhalen, niet zo heel erg groot. Hij wil zich nog wel eens herhalen. Maar met mate gedoseerd zijn het kostelijke verhalen die behoren tot het leukste dat de laatste jaren uit de Sovjetunie is gekomen.
De vertaling van Anne Stoffel is meer dan voortreffelijk. Popovs ironische lyrische ontboezemingen, zijn spreektaal, zijn vaak wat afwijkende woordcombinaties, het is allemaal even trefzeker vertaald.

Over de auteur

Arthur Langeveld