Een grimmige maar oprechte wanklank in het vreugdekoor van het socialisme
De Groene Amsterdammer
André Platonov (1899 – 1951) is een nog betrekkelijk onbekend schrijver. In de gangbare handboeken over Sovjet literatuur – zowel Russische als westerse – wordt zijn naam genoemd, maar veel meer ook niet. Toch is hij in de Sovjetunie niet geheel verguisd, een aantal van zijn verhalen wordt met een zekere regelmaat herdrukt en in de voorwoorden bij die bundels wordt steevast gesproken over de warme menselijkheid waarmee hij het dagelijks leven van de kleine man beschrijft. Een aantal van zijn belangrijkste verhalen is er echter nooit uitgegeven en circuleert alleen in ondergrondse uitgaven. In een onlangs in de Sovjetunie gepubliceerd artikel over Platonov werd geciteerd uit een paar verhalen. Bij de meeste citaten stond keurig vermeld uit welk verhaal ze afkomstig waren, bij een aantal echter ontbrak zo’n verwijzing. Dit waren dan ook citaten uit voor het Sovjetpubliek niet geschikt geacht te werken. Zoiets is typerend voor de situatie
Platonov werd in 1899 geboren in Voronezj als zoon van een spoorwegarbeider. Hij moet al jong uit werken. Na de revolutie studeert hij voor elektrotechnisch ingenieur. In de jaren 20 begint hij te schrijven, aanvankelijk met succes. In 1931 valt hij in ongenade na de publicatie van enige satirische novellen. De daaropvolgende jaren kan hij nauwelijks meer iets publiceren. Tijdens de tweede wereld oorlog is hij oorlogscorrespondent. Vlak na de oorlog publiceert hij weer een novelle, waarop hij zeer heftig wordt aangevallen. Hij ontkomt echter, naar verluidt door protectie van een aantal befaamde Sovjetschrijvers, aan het lot van veel van zijn collega’s: het strafkamp. Zijn laatste jaren slijt hij als portier van het Schrijvershuis in Moskou. In 1951 is hij overleden.
Zwarte bladzijde
Verleden jaar kwam, in de vertaling van CH.B. Timmer, een bundel van zijn verhalen uit onder de titel In deze prachtige grimmige wereld, en onlangs is, in de vertaling van Kees Verheul, een van zijn beste novellen, De bouwput, verschenen. De bouwput is omstreeks 1930 geschreven en behoort tot de werken die in Rusland nooit zijn gepubliceerd, wat niet verwonderlijk is want het handelt over een van de zwartste bladzijden in de moderne Russische geschiedenis: de snelle industrialisatie en vooral de op gewelddadige wijze doorgevoerde collectivisatie van het platteland in de jaren ‘30. Het is dan ook, ondanks zijn humoristische en satirische kanten, een zeer deprimerend boek.
Een van de opmerkelijkste kenmerken van De bouwput is de taal waarin het geschreven is. De Russische revolutie heeft een geheel aparte soort taal met zich meegebracht, de taal van de leuzen en van het ideologisch en bureaucratisch jargon. De bouwput is op een zeer unieke manier doordrenkt van deze taal. Platonov heeft deze op een volstrekt logische, organische wijze in de “gewone” taal geïntegreerd. Overal, in de meest banale gesprekken en gedachten, en op een lijn gesteld met de alledaagse onderwerpen van gesprek, duiken begrippen op als “klassenstrijd”, “klassenbewustzijn”, “een stralende toekomst”, “de opbouw van het socialisme” en voor een Nederlander wat minder in het oog springende, maar evenzeer in deze sfeer thuishorende zaken als: “uitdaging”, “alle krachten inspannen”, “als een man staan achter”, enzovoorts.
Dit voortdurende vermengen van spreektaal en laat ik het maar “partijtaal” noemen, geeft een heel eigenaardig effect. De partijtaal wordt voor een groot deel van zijn oorspronkelijke, revolutionaire betekenis beroofd, het wordt tot een soort liturgie. Soms krijgt hierbij de satire de overhand, zoals wanneer een van de personages over het afbreken van een liefdesverhouding denkt in termen als: de liquidatie van zijn liefde voor zekere dame, het afzien van de confiscatie van haar tedere gevoelens, en hij een eind maakt aan hun correspondentie omdat hij de toch al in moeilijkheden verkerende posterijen de last van hun briefwisseling niet wil aandoen. Maar dit is geen regel, de eigenaardigheden van het taalgebruik zitten hem meestal in veel subtieler dingen, in terloopse opmerkingen als “kameraad Wosjtsjev, ik daagt u uit al uw krachten in te zetten tot het bewerkstelligen van een passend humeur”, of “hé hufter, schei toch eens uit met dat gejank. We hebben een kind in ons midden. Je hoort te weten dat er in het vreugdekoor van het socialisme geen wanklanken worden geduld.” Dergelijke zinnen duiken op de meest onverwachte plaatsen op.
Bijna onvertaalbaar
Om deze redenen wordt het boek door veel mensen als onvertaalbaar beschouwd. Ook als hij “gewoon” schrijft is Platonov, door zijn eigenaardige stijl en vaak ingewikkelde zinsbouw, al moeilijk te vertalen, maar in dit werk zijn de vertaalproblemen helemaal niet meer te overzien. Het revolutionaire taalgebruik heeft op een Nederlander uiteraard een heel andere uitwerking dan op een Rus, die er van jongs af aan mee doodgegooid wordt zoals wij met reclame. Hier geldt in sterke mate dat een vertaling een verarming is. Maar desondanks is de vertaler er voortreffelijk in geslaagd een mengeling van gewone spreektaal en dat half-pamfletachtige, half-ambtelijke jargon weer te geven en daarbij ook de eveneens volkomen vervlochten humor en uitzichtloze treurigheid over te brengen.
De bouwput handelt over het leven van gewone mensen op het platteland in de gruwelijke tijd van de collectivisatie, waarin miljoenen boeren zijn gedeporteerd en miljoenen anderen zijn vermoord of van honger gestorven. De Russische landbouw is de gevolgen ervan nog steeds niet helemaal te boven gekomen. Ergens in het boek wordt beschreven hoe de boeren hun eigen vee slachten en opeten en hun vruchtboompjes uit de grond rukken om ze maar niet te hoeven afstaan. Dergelijke dingen hebben inderdaad op grote schaal plaatsgevonden. De Russische veestapel schijnt in die jaren te zijn gedecimeerd.
Twijfelaar
Wosjtsjev, een arbeider, verlaat huis en haard op zoek naar de zin van het leven. Hij is een twijfelaar en schraapt dorre bladeren en steentjes op “als bewijsstukken van de zinloosheid van het bestaan.” Hij komt terecht bij een barak waar arbeiders wonen die een bouwput aan het graven zijn. Deze bouwput moet de fundering gaan vormen voor “het huis van het proletariaat”. De arbeiders schijnen geen twijfel te kennen, hoewel hun gezichten hol en onverschillig staan en ze niets anders doen dan werken, eten, slapen. Wosjtsjev wordt in hun midden opgenomen en graaft mee. Op zekere dag vindt een van de arbeiders, Ziklin, in een verlaten fabriek in de buurt een klein meisje bij haar stervende moeder. De moeder is kennelijk van kapitalistische huizen en dus – in de gedachtegang van de personen uit dit boek – gedoemd te sterven; het dochtertje, Nastja, is geheel van de moderne tijd en vol klassenbewustzijn. Als de moeder dood is, neemt Ziklin het meisje mee naar de barak, waar de arbeiders zich over haar ontfermen. De symboliek van dit alles zal de lezer duidelijk zijn. In de bouwput kan men de opbouw van het socialisme zien, in de moeder en de dochter respectievelijk de oude en de nieuwe maatschappij.
Wosjtsjev trekt weer verder en raakt samen met Ziklin en nog een paar arbeiders betrokken bij de collectivisatiecampagne in een dorp. Ze moeten het dorp helpen zuiveren van “kapitalistische” elementen. Ook in werkelijkheid gebeurde dit zuiveren met grote willekeur. Nooit is precies gedefinieerd wie nu precies een koelak, een rijke, kapitalistische boer was en wie niet. Platonov geeft een suggestie van dat willekeurige door twee uitersten met elkaar te verweven: de boeren zijn broodmager, halfnaakt, doods bang maar tevens berekenend, vertegenwoordigers van de bezittende klasse. “Daar zaten tot ver achter de horizon de boeren met hun armetierige bedrijfjes en hun woekerwinsten.”
Sprookjesachtig
Platonov beschrijft de verschrikkelijke gebeurtenissen die zich op de kolchozen afspelen alsof ze volstrekt vanzelfsprekend zijn. Boeren die in hun doodskist slapen, als zijnde hun enige houvast op deze wereld, die doodgeslagen worden als vliegen, die hun vee slachten en het vlees eten tot ze niet meer kunnen. De dampende kadavers die midden in de winter een vliegenplaag veroorzaken. De afvoer per vlot van de “kapitalisten”. Het dansfeest van de kolchozboeren na de zuivering, met muziek uit een radio die af en toe uitvalt.
Over dat alles ligt een vreemde, onwezenlijke atmosfeer. Dit deel van het boek doet hierdoor en vooral door de laconieke, onsentimentele, niet moraliserende verteltoon enigszins aan een sprookje denken, maar dan wel een wreed, grimmig sprookje. Zeer sterk komt dit sprookjeskarakter tot uitdrukking in een paar schitterende surrealistische taferelen: de paarden die, anders dan de mensen, wel vrijwillig een collectief hebben gevormd waarin ieder zijn plaats kent en de sterken voor de zwakken opkomen; en de beer – een bekende figuur in Russische sprookjes – die modelarbeider in de smidse is en de enige echte proletariër van het dorp, en die maar op een manier uit zijn werk gehaald kan worden, namelijk door op de gong 12:00 uur te slaan, de tijd voor zijn lunchpauze.
Het hoofdthema van het boek is de botsing tussen twee verschillende levensopvattingen: een volgens welke alles in het leven met een wetenschappelijk verantwoorde ideologie is te verklaren, en een die het leven veel meer intuïtief benaderd. Wosjtsjev is de zuiverste exponent van deze laatste opvatting: “op zijn vrije dagen liep hij dikwijls rond in de natuur om verloren brokjes leven bij elkaar te zoeken als bewijs dat er achter de wereld geen planning zat en dat het bestaan van ieder wezen op aarde niets dan droefheid was.” De natuur wordt trouwens het hele boek door in verband gebracht met treurigheid, zinloosheid, leegheid. Het landschap is kaal en leeg (zoals in veel van Platonovs verhalen) en er is sprake van “lijdzaam voort vegeteren”, “de kale herfst natuur met zijn sfeer van doffe berusting”, “onverschillig en fel zonlicht”. Een citaat als het volgende is kenmerkend: “op het bouwterrein rook het naar gemaaid gras en vochtige aarde, waardoor de triestheid van het leven en de vergeefsheid van alles nog scherper voelbaar werd.” Een van de personen roept dan ook ergens: “is er in de natuur dan alleen maar narigheid en niets van socialisme, zoals bij ons.”
Trouw en gehoorzaam
De vertegenwoordigers van de andere levensbeschouwing zijn de proletariërs, de activisten uit wier mond Wosjtsjev voortdurend de zin van het leven hoopt te vernemen, een verwachting waarin hij steeds weer teleurgesteld wordt. Hun woorden staan te ver van hun banale daden af, hun hoofden zijn leeg als het landschap waarin ze rondlopen (“zijn hoofd, waarin al lang geen eigen gedachten meer omgingen.”) De echte, overtuigde activisten zien er ook stuk voor stuk als geesten uit: “dat waren straatarme mannen die er door hun leven van onafgebroken heldendaden grauw en mager uitzagen. Maar op hun gezicht hadden ze alle drie een uitdrukking van trouw en blinde linkse gehoorzaamheid.” Ze werken maar door om de ellende waarin zijzelf en hun gezin verkeren te vergeten. De politiek als vorm van escapisme, het socialisme als opium voor het volk.
Het zou een misvatting zijn te denken dat Wosjtsjev een soort dissident is. Niets is minder waar, hij wil oprecht de waarheid vinden en hoopt oprecht die in de woorden van de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse te vinden. Maar het verschil tussen theorie en praktijk, tussen de lichtende toekomst waarnaar men met reuzenschreden op weg is en de barre werkelijkheid is zo enorm, dat de woorden elke band met de werkelijkheid verliezen. De wereld van de woorden is een, de werkelijkheid weer heel wat anders. En als dan aan het eind van het boek het meisje Nastja, voor de arbeiders het symbool van de lichtende toekomst, van honger en kou omkomt, is het beeld van de catastrofe compleet .
Platonov schrijft over kleine mensen, boeren zowel als proletariërs, die vermalen worden door “historisch onvermijdelijke” gebeurtenissen waar ze niets van begrijpen en waar ze, en dit geldt ook voor de activisten, absoluut niets over te zeggen hebben. De werkelijke gang van zaken tijdens de collectivisatie van het platteland is een onderwerp dat taboe is in de Sovjetunie. Het is niet waarschijnlijk dat Platonov ooit publicatie van dit boek heeft overwogen, maar in de tijd waarin hij het schreef was het al levensgevaarlijk een dergelijk manuscript in de la te hebben liggen. Dit voor wie nog mocht twijfelen aan Platonov’s oprechtheid en geëngageerdheid.
Het is te hopen dat dit meesterwerkje wat meer de aandacht zal trekken dan de verhalenbundel In deze prachtige, grimmige wereld, die op dit moment, ruim een jaar na verschijnen, al overal in de ramsj ligt.