Kampherinneringen van een Russische waakhond
Trouwe Roeslan van Georgi Vladimov
De Groene Amsterdammer, 27 november 1985
De Nederlandse vertaling van Georgi Vladimovs Trouwe Roeslan is enkele jaren geleden zo onopvallend verschenen, dat het boekje niet alleen mij, maar ook alle andere potentiële kopers is ontgaan.
De oplage schijnt in zijn geheel te zijn doorgedraaid. Gelukkig heeft Het Spectrum nu een herdruk uitgebracht, waaraan trouwens ook niet overmatig veel publiciteit wordt gegeven. En dat is jammer, want het gaat om een klein meesterwerkje in een voortreffelijke vertaling.
Van Vladimov zijn in de Sovjetunie twee romans gepubliceerd die een fel realistisch beeld gaven van het leven van mijnwerkers, respectievelijk haringvissers. Sovjetschrijvers, ook al proberen ze nog zo waarheidsgetrouw te zijn, geven meestal een lichtelijk opgepoetste versie van de werkelijkheid, maar ze doen dat vaak zo geraffineerd dat de niet goed geoefende lezer niets in de gaten heeft. Vladimov onderscheidde zich door zijn ongeretoucheerde realisme gunstig van zijn medeschrijvers. Zijn scènes uit het arbeiders- en vissers leven zijn werkelijk niet mis en bewegen zich op de grens van wat in de Sovjetunie nog toelaatbaar is. Trouwe Roeslan is die grens al ver gepasseerd. Het werk is geschreven aan het begin van de jaren 60, toen de stalinistische kampen eventjes “bespreekbaar” waren. Vladimov is echter zo’n trage werker, dat het liberale tijdperk alweer voorbij was, voordat hij zijn novelle af had. Het werk is enkele jaren geleden in het Westen terechtgekomen en daar uitgegeven, al spoedig gevolgd door de schrijver zelf, die sinds 1983 in West-Duitsland woont.
Riskant
Trouwe Roeslan behoort tot het genre “kampliteratuur”. Wie over een zo beladen onderwerp als een strafkamp onder Stalin schrijft, krijgt bijna automatisch te maken met allerlei gevoelens als woede, verontwaardiging, medelijden, treurnis. Nobele gevoelens, daar niet van, maar literair zeer riskant. De auteur die zich hierdoor te veel laat leiden, loopt gevaar te vervallen tot pamflettisme, scheldkanonnades en sentimentaliteit, en in alle gevallen kan hij ervan beschuldigd worden een open deur in te trappen. We weten nu zo langzamerhand wel hoe erg het was. Wil een schrijver deze valkuilen vermijden, dan zal hij zijn gevoelens dienen te beteugelen. Hij kan dit doen door een – gezien het onderwerp – bijna bovenmenselijke distantie te bewaren, zoals Sjalamov doet in zijn prachtige verhalen uit de Goelag Archipel. Hij kan ook vervreemding creëren. De twee meest gebruikelijke trucs om vervreemding te bereiken zijn het verhaal door een kind of door een dier te laten beleven.
Het kamp door kinderogen gezien, daarvan zijn de laatste jaren enige voorbeelden geweest: Oberski’s Kinderjaren of Balarts Empire of The Sun. Het kamp gezien door een dier, dat was er nog niet. Er zijn ook niet zoveel dieren in een kamp te vinden. Eigenlijk komt er maar één in aanmerking: de waakhond en deze heeft Vladimov dan ook tot de hoofdpersoon van zijn verhaal gemaakt. Daarbij heeft hij nog een tweede truc toegepast om afstand te neme:n het verhaal speelt nadat het kamp is opgeheven en Roeslan door zijn voormalige baas, die net iets te teerhartig is om het dier af te schieten, letterlijk het bos in is gestuurd. Roeslan moet voortaan voor zichzelf zorgen en dat valt niet mee voor een hond die acht jaar in een kamp is getraind en daar heeft geleerd niemand behalve zijn bazen te vertrouwen.
De paringsdaad
Het effect van deze simpele constructie – kampherinneringen van een dier – is een omkering van alle waarden. Voor Roeslan is de vrijheid waarin hij zo onverwacht is terechtgekomen iets gruwelijk is. Hij wordt voortdurend gesard en komt bijna om van de honger. Hij begrijpt eigenlijk helemaal niet dat hij vrij is, maar denkt dat de Dienst gewoon verder gaat, zonder de bevelen van zijn baas. Hij loopt elke dag naar het naburige station in afwachting van een nieuw transport gevangenen, inspecteert elke dag de weg naar het kamp, en kiest zich ook een man uit om te bewaken.
Deze man heet (voor de hond) Haveloos en is een ex-gevangene die in het stadje bij het station is blijven hangen, aan de drank is geraakt en zijn intrek bij een alleenstaande vrouw heeft genomen. Ook hij weet met zijn vrijheid geen raad. Hij weet niet of zijn vrouw en kinderen nog leven, durft dat eigenlijk niet goed te laten navragen en betwijfelt of hij nog wel bij hen zou kunnen wennen. Het besef van wat vrijheid inhoudt is bij Roeslan, en ook bij Haveloos, bijna geheel verdwenen. Ze weten niet wat het is en wat ze ermee aan moeten. En dit niet vanuit een soort existentialistische levenshouding, maar uit een werkelijke onmacht die er tijdens al die kampjaren in is geramd.
Dit gaat heel ver. Zo maakt Roeslan in het stadje kennis met een groep straathonden waarvan de wijfjes wel wat in hem zien. Hij keert zich echter vol walging van hen af. De paringsdaad is er voor de Dienst, die kan alleen op door de baas bepaalde momenten met een door de baas gekozen teefje geschieden. Roeslan minacht straathonden om het feit dat zij vrij zijn en de discipline van de Dienst niet kennen. De Dienst, het kamp zoals dat vroeger was, gaf het leven zin; er was eten en drinken, er waren bazen die boven de honden stonden, er waren de gevangenen die onder de honden stonden. Iedereen wist zijn plek. Het kamp betekende voor Roeslan ook geborgenheid en liefde. Liefde en trouw zijn allesoverheersend in Roeslans leven. Andere kamphonden zwichtten voor de verleiding van voedsel en onderdak die door vreemden werden aangeboden en pleegden zo verraad aan het kamp en de bazen. Zo niet Roeslan. Hij was eigenlijk een heel aanhankelijk en lief beest en zo wordt hij ook beschreven. Vladimov is er in geslaagd een werkelijk zeer ontroerend portret van het dier te schilderen, waarbij de lezer soms bijna zou vergeten dat Roeslans aanhankelijkheid bazen betreft die hun evenknie in wreedheid en gevoelloosheid niet gauw zullen vinden, en dat Roeslan zelf volgens onze maatstaven natuurlijk een vreselijk dier was, waarvoor de gevangenen zo bang waren, dat ze zich nog liever door hun menselijke bewakers lieten aftuigen en waarvoor ook de bewoners van het stadje maar liever een eindje omlopen. Een ontroerend portret van een aanhankelijk dier, wiens aanhankelijkheid de wereld van het concentratiekamp geldt, een wereld die deze liefde en trouw natuurlijk niet kan beantwoorden, maar alleen op de meest grove wijze kan verloochenen. Dit navrante gegeven is door Vladimov perfect uitgewerkt. Parallellen met de moderne Sovjet- of westerse maatschappij gelieve de lezer zelf te trekken.
Cellulosefabriek
Het slot van het verhaal is een waar hoogtepunt in de moderne Russische literatuur. Het kamp is omgebouwd tot een cellulosefabriek. Op het station komt een groep Komsomol leden aan om de fabriek te bemannen. In colonne lopen ze naar het kamp. Dit herkennen de ex-kamphonden. Iedereen, ook Roeslan, neemt zijn oude plaatsje ter weerszijde van de colonne in, die zich zingend in de richting van het kamp begeeft. Dit gaat goed totdat enige Komsomol lers de rij willen verlaten om een pilsje te pakken. Dan blijkt dat de kamphonden hun oude beroep nog perfect beheersen. Een fantastische en wrede apotheose die het boek volkomen waardig is.
Het tweede verhaal in deze bundel, Laat u toch vooral niet storen, maestro, is wat lichtere kost. Een modaal Russisch gezin, een ouder echtpaar en een inwonende zoon van 30 (kinderen blijven in Rusland noodgedwongen vaak lang inwonen), krijgt op een dag bezoek van een aantal onduidelijke individuen die een van hun twee kamers vorderen. Hoewel ze het niet zeggen, zijn het duidelijk KGB-ers die tot taak hebben het huis aan de overkant in de gaten te houden, waar een dissidente schrijver woont. Het gezin reageert hierop zoals de meeste mensen in zo’n situatie zouden reageren. Ze vinden het een schandaal, plegen een heel klein beetje lijdelijk verzet, maar zijn toch niet moedig genoeg om echt iets te ondernemen. Een hoogtepunt bereikt het verhaal als vader en zoon de politie inschakelen om hun van de ongewenste logés te verlossen en de al oude animositeit tussen KGB en politie tot een klucht wordt.
Het verhaal heeft wat minder allure en diepgang dan Trouwe Roeslan, maar het is een kostelijke en humoristisch vertelde anekdote. Waarschijnlijk heeft Vladimov iets dergelijks zelf meegemaakt, maar dan van de andere kant bezien, namelijk vanuit de positie van de dissidente schrijver, die in het verhaal de schim op de achtergrond is. Ook hier dus weer een perspectiefverandering die effectief en met humor wordt benut.