Boenin, de laatste der Russische klassieken
Ivan Boenin: Verzamelde Werken 3
Vertaald door Margriet Berg en Marja Wiebes
Er zijn waarschijnlijk maar weinig Nederlandse lezers die, gevraagd om enige Russische klassieken op te noemen, Ivan Boenin op hun lijstje zullen zetten. Hoewel hij de eerste Russische schrijver is de Nobelprijs kreeg (in 1933) is Boenin hier te lande altijd betrekkelijk onbekend gebleven. Zozeer zelfs dat van zijn omvangrijkste werk, Het leven van Arsenjev, de eerste vertaling was nu is verschenen, bijna zeventig jaar na het origineel.
In Rusland is dat anders. Hoewel hij na de Russische revolutie is geëmigreerd, tot zijn dood in 1953 Frankrijk heeft gewoond en nooit iets vriendelijks over de bolsjewieken heeft gezegd, is hij zodra dat enigszins mogelijk was, dat wil zeggen na de ‘dooi’ in 1956, ingelijfd bij de grote schrijvers. Boenin is in zijn vaderland ‘de laatste der klassieken’, een negentiende eeuwse aristocraat die Tolstoj kende, bevriend was met Tsjechov en, onberoerd door de avant-garde bewegingen van het begin van deze eeuw, het Russische realisme een laatste bloei bezorgde. Dat Boenin nu eindelijk opgenomen is in Van Oorschots Russische Bibliotheek – in een zorgvuldige, zeer leesbare, maar soms wel erg nuchtere vertaling van Margriet Berg en Marja Wiebes – is dan ook niet meer dan een daad van rechtvaardigheid. Beter laat dan nooit.
Hoewel Boenin een zeer kosmopolitisch man was, die een groot deel van zijn leven op reis was en die verhalen liet spelen op Ceylon, in Palestina en op een oceaanstomer, is de plaats van handeling van het overgrote deel van zijn werk toch de middenrussische streek waar hij is geboren en opgegroeid, en de tijd van handeling het Rusland van voor de revolutie. In de 600 bladzijden van dit deel, dat geheel in Frankrijk in de jaren dertig tot en met vijftig is geschreven, is het aantal plaatsen waar in het ‘heden’ voorkomt op de vingers van één hand te tellen. Boenins werk was in zijn laatste periode uitsluitend gewijd aan het verleden en je zou hem dan ook de schrijver van de nostalgie kunnen noemen, ware het niet dat de manier waarop hij dat verleden beschrijft zo weinig nostalgisch is.
Doodgeschrokken
Het leven van Arsenjev, dat de helft van dit deel in beslag neemt, is een bijzonder geval in Boenin’s oeuvre omdat het niet alleen verreweg zijn langste werk is, maar hem laat zien van een kant die in zijn verhalen minder geprononceerd is. Het werk is een soort gefingeerde autobiografie, een Op zoek naar de verloren jeugd, hoewel Boenin het autobiografische karakter ervan altijd heeft ontkend. Maar autobiografisch of niet, het is een bijna Proustiaanse oproeping van een voorgoed voorbije tijd.
‘… wanneer iets in de mode is,’ schreef Boenin in 1936 in een brief aan een vriend, ‘dan keer ik mij daar met opzet vanaf. Zo was het ook met Proust. Pas onlangs heb ik hem gelezen, en ik ben me doodgeschrokken: want er zijn in Het leven van Arsenjev heel wat ronduit Proustiaanse passages! Bewijs dan maar eens, dat ik nog geen letter van Proust had gelezen toen ik dat schreef!’
Vanuit zijn emigratie probeerde hij, gelijk moest vanuit zijn geluid geïsoleerde kamer, een verleden op te roepen dat voorgoed verloren was gegaan: het Rusland van het einde van de negentiende eeuw, zijn sterk verarmde, maar onverminderd aristocratische familie op hun steeds verder inkrimpende familielandgoed, het leven in de Russische provincie. ‘Ik groeide op temidden van de totale verarming van de landtafel, die een Europeaan al evenmin ooit zal kunnen begrijpen omdat de Russische hartstocht voor zelfvernietiging en vreemd is’, schrijft hij in het begin om de lezer voor te bereiden op het exotische dat gaat volgen.
Het beeld van deze verloren gegane wereld wordt opgeroepen door een overvloed van details en beschrijvingen, van personen, landschappen, stadsgezichten, vluchten, natuurtaferelen. Geen schrijver die zo gedetailleerd beschrijft als Boenin. De mens is bij hem letterlijk een kind van de natuur, ook als hij in de stad woont. Door de nadruk te leggen op de omgeving waarin de mens woont, benadrukt Boenin ’s mensen afhankelijkheid van die omgeving. Een kind der natuur is de hoofdpersoon, een jongeman op een verwaarloosd landgoed in de Russische steppe die zijn school niet heeft afgemaakt en maar wat rondhangt, in hoge mate. Paardrijden, jagen, en langzamerhand ook vrouwen, dat zijn – naast boeken lezen – zijn interesses. Dood, liefde, seks, ziekte, daar draait het leven om. En de mens verschilt niet veel van het dier, ook bij hem is het instinct sterker dan de ratio. Ideeën zijn bij Boenin dan ook van zeer ondergeschikt belang. Zelfs als de ‘ik’ kringen van revolutionairen vertoeft, vernemen wij meer over hun uitstapjes bij het vallen van de schemering dan over hun politieke overtuigingen.
Het gaat Boenin niet om ideeën maar om beelden. Wanneer de jonge Arsenjev een verhaal heeft geschreven, luidt het commentaar: ‘Het ging over het afgezaagde thema van de verpaupering van een landeigenaar, terwijl ik eigenlijk alleen maar wilde schrijven over een reusachtige zilverpopulier die voor het huis van de arme landeigenaar R. groeit, en ook over de onbeweeglijke opgezette havik die met zijn wijd uitgespreide, bruingespikkelde vleugels kast in zijn studeerkamer staat…’ Geen sociale verhalen dus, zoals zoveel van Boenin’s tijdgenoten produceerden, maar beelden, met een maximum aan details, want de beschrijving van die havik gaat nog enkele regels voort.
Provinciegat
Deze bijna totale esthetisering van de wereld heeft Boenin in ieder geval met Proust gemeen. Maar Boenin blijft dichter bij het realisme en hij schrijft bovendien niet over Parijs, maar over de Russische provincie waardoor het ‘raadselachtig schone’ bij hem altijd vermengd wordt met een flinke scheut provinciale treurigheid. Bij Proust krijgt de lezer een voorstelling van de Parijse Opera, bij Boenin een amateurgezelschap in een provinciegat.
Hoewel het beeld dat Boenin geeft van zijn verleden en van het wegkwijnende Russische platteland tegelijkertijd prachtig en huiveringwekkend is, laat Het leven van Arsenjev bij mij toch gemengde gevoelens na, omdat Boenin’s absolute egocentrisme en beschrijf ze op den duur de neiging hebben wat te gaan irriteren. Maar Arsenjev beslaat maar de helft van dit boek, de tweede helft bevat korte verhalen, het genre waarin Boenin een meester was, zoals ook hier blijkt. Een typisch Boenin-verhaal gaat als volgt: een (jonge)man en een (jonge) vrouw hebben een korte, maar zeer heftige liefdesrelatie, waarna de omstandigheden en weer uit elkaar drijven en zij elkaar nooit meer terugzien. De man – de verhalen zijn bijna allemaal geschreven vanuit het perspectief van de man, jaren later – blijft de rest van zijn leven een gevoel van pijn, van gemis houden. De liefde komt als een natuurverschijnsel, een stormvlaag buiten wil over de mensen komt en is volkomen instinctief. Opmerkelijk is dat de vrouw dikwijls superieur is. Wil de man, als slaaf van sociale conferenties, aanvankelijk nog wel eens weerstand bieden aan zijn instincten, de vrouw kent dergelijke afwegingen nooit en neemt zo nodig – en het is bij Boenin vaak nodig – het initiatief.
Bij Boenin geen langdurige hofmakerij. De duur van dergelijke liefdesexplosies is natuurlijk niet lang, één of enkele nachten en het einde kon niet omdat de liefde verflauwt, maar omdat de omgeving er een stokje voor steekt. De ouders willen niet dat de jonge huisleraar het met hun oudste dochter doet, de oom wil niet dat zijn neef, die de zomervakantie op zijn landgoed doorbrengt, met de gouvernante van zijn jonge kinderen vrijt. Het aantal variaties bij Boenin is eindeloos en het einde is even abrupt als het begin. De neef wordt naar huis teruggestuurd, de gouvernante ontslagen en ook enkele zelfmoord gaat de schrijver niet uit de weg. Het hoogtepunt van een Boenin-verhaal valt samen met het hoogtepunt van de liefde. De seksuele daad wordt bij hem zo openhartig beschreven als in de jaren dertig maar mogelijk was. Wat dat betreft heeft Boenin in de zo kuise Russische literatuur een taboe doorbroken en de erotiek er eindelijk een plaats gegeven.
Het is niet aan te bevelen om de veertig verhalen van deze bundel allemaal achter elkaar te lezen, omdat de eenvormigheid van thematiek dan wel erg gaat opvallen. Boenins verhalen zijn juweeltjes die in kleine porties tegelijk genoten moet worden. Dan blijkt zijn grootheid en originaliteit.