De zachte treurigheid van het Oblomovisme. Gontsjarov

D

De Groene Amsterdammer, 10 april 1985

Juist waar de film Oblomov ophoudt, moet het hoogtepunt van het boek van Gontsjarov nog komen, waar Oblomovs indolentie van een vermakelijke zwakheid verkeert in een doem die hem te gronde richt. Arthur Langeveld herlas het boek van Gontsjarov, waaraan deze meer dan 10 jaar werkte. Oblomov had het niet van een vreemde.

Sommige schrijvers beschouwen gebeurtenissen in een roman als een noodzakelijk kwaad. Er moet af en toe iets gebeuren om het verhaal aan de gang te houden, maar eigenlijk zouden ze het liever zonder stellen.  Ivan Gontsjarov heeft drie romans geschreven waarin zo min mogelijk gebeurt. De drie hoofdpersonen ervan zijn alle drie op hun manier nietsnutten. Het zijn ontwikkelde jongelieden, zelfs met zekere talenten, maar het moet niet teveel inspanning kosten. Het kan geen toeval zijn dat Gontsjarov bekendste en beste werk, Oblomov,  van de drie de minste gebeurtenissen heeft en de grootste nietsnut als held.

Ivan Gontsjarov (1812-1891) is geboren in Simbirsk aan de Wolga, als zoon van een koopman. Hij studeerde in Moskou aan de Handelsschool en ging vervolgens naar Petersburg, waar hij ambtenaar werd, eerst bij Financiën en later bij de censuur. Het beroep van censor lijkt wat eigenaardig voor een schrijver, maar tot Gontsjarovs verdediging moet worden gezegd dat hij dat omstreeks 1856 is geworden toen de censuur aanzienlijk werd versoepeld. Gontsjarov is zijn hele leven een respectabele en wat conservatieve ambtenaar gebleven die een nogal saai vrijgezellen bestaan leidde.
De enige grote gebeurtenis in zijn leven was een reis naar Japan, van 1853-1855, als secretaris van een generaal die aan het hoofd stond van een delegatie die handelsbetrekkingen moest aanknopen met dit dan nog volledig gesloten land. Zijn reisverslag, verschenen onder de naam Het fregat Pallas, is nog steeds lezenswaard, niet alleen om de schildering van al die exotische landen, maar omdat het vrijwel het enige geschrift is waarin Gontsjarov een beeld van zichzelf geeft. Oblomov had het van geen vreemde. Het is een van de weinige reisverslagen die ik ken, waarin het ‘Oost West, thuis best’ van bijna elke bladzijde druipt.

Achtervolgingswaan

Al enige jaren voor die reis was zijn eerste roman, Een alledaagse geschiedenis, verschenen, die zeer welwillend werd ontvangen. Het is nog steeds een aardig boek, met levendige, vaak heel geestige dialogen – Gontsjarov’s sterke punt in al zijn latere werken – maar enigszins voorspelbaar van compositie. In 1849 verscheen een eerste fragment van Oblomov onder de titel ‘Oblomovs droom’. Zijn hoofdwerk werd echter pas 10 jaar later voltooid. Gontsjarov was een zeer langzame werker, en zoals Oblomov in het boek voortdurend door zijn vrienden wordt aangespoord om naar zijn landgoed of naar het buitenland te gaan, zo is Gontsjarov zelf voortdurend door zijn vrienden aangespoord om Oblomov eindelijk eens te voltooien. Oblomov maakte hem op slag beroemd. Het ‘Oblomovisme’, zoals Oblomovs levenshouding in het boek wordt genoemd, was direct aanleiding tot vele commentaren en polemieken.
Gontsjarov’s laatste, meest omvangrijke roman, Het ravijn, verscheen in 1869. Gontsjarov beschouwde dit als zijn beste boek, maar het had maar weinig succes. Wel haalde het Gontsjarov de haat van de radicalen op de hals, omdat zij meenden dat het portret dat de auteur van een hunner had gegeven een karikatuur was. Ook latere critici hebben Het ravijn meestal als mislukt afgedaan. Wie echter de moeite neemt de pil van 1200 bladzijden eens onbevooroordeeld te lezen, zal merken dat het boek niet vervelender of slechter is dan bijvoorbeeld Oorlog en vrede, of De idioot. Het is een prachtig boek, hier en daar een beetje langdradig, maar niet erger dan de gemiddelde roman uit die tijd.
Verbitterd door de koele ontvangst van zijn levenswerk heeft Gontsjarov de rest van zijn leven weinig meer gepubliceerd. Zijn laatste jaren leed hij aan een soort achtervolgingswaan die hem nog eenzamer maakte dan hij toch al was. Een belangrijk deel van zijn brieven is na zijn dood, op zijn verzoek, door zijn zuster vernietigd, zodat we over Gontsjarov als mens tamelijk slecht geïnformeerd zijn.

Postzegel

Oblomov is een bijzonder eenvoudig opgezette roman zonder enige symboliek of dubbele bodem. Het eerste deel beschrijft een dag uit het leven van Ilja Iljitsj Oblomov, woonachtig in een flat in Petersburg in gezelschap van zijn knecht Zachar, en eigenaar van het voorvaderlijke landgoed Oblomovka met 300 lijfeigen boeren, die net genoeg opbrengen om hem een bescheiden, maar financieel onbewolkt bestaan mogelijk te maken. Oblomov ontwaakt om halfnegen ‘s ochtends en slaagt er ondanks zijn talrijke goede voornemens niet in om voor vijf uur ‘s middags zijn bed te verlaten. ‘Liggen was Ilja’s normale houding. Wanneer hij thuis was – en hij was bijna altijd thuis – dan lag hij altijd.’
150 bladzijden volschrijven over een held die in bed ligt is een krachtproef die alleen de hele groten met succes kunnen afleggen. Gontsjarov brengt afwisseling door Oblomov te laten ruziën met Zachar, door een aantal bekende langs te laten komen en door zijn hoofdpersoon te laten piekeren en klagen over enkele praktische zaken die moeten worden geregeld: Oblomov moet een brief beantwoorden van de rentmeester van zijn landgoed, en de huisbaas heeft hem de huur opgezegd, zodat hij naar een andere woning moet uitkijken. Vervelende dingen waar hij geen raad mee weet. ‘s middags valt Oblomov, moe van het bezoek en de zorgen, in een diepe slaap en heeft hij de al genoemde droom die als eerste fragment van het boek is gepubliceerd. ‘Oblomovs droom’ is een meesterstukje. De lezer wordt meegenomen naar Oblomovka, het landgoed, in de jaren dat Oblomov kind was.
Gontsjarov is ongeëvenaard in het beschrijven van het leven op ouderwetse patriarchale of matriarchale landgoederen, waar de tijd stilstaat, waaraan alle moderne ideeën zijn voorbijgegaan, waar alles nog net zo gaat als 100 jaar eerder. Men telt de tijd niet in maanden en jaren, maar in feest- en heiligendagen, en niet in uren, maar in maaltijden. De mensen hebben er slechts één interesse: eten. Het ontbijt, het middagmaal, met tussendoor de koffie en thee, dat zijn de uren van de dag dat iedereen tot leven komt. Tussen deze bedrijven door vertoeft men voornamelijk in Morpheus’ armen.
Het landhuis is een in zichzelf gesloten, praktisch selfsupporting gemeenschap die, behalve aan het gezin van de landeigenaar en aan zijn talrijke bedienden, onderdak biedt aan een hele stoet min of meer vage verwanten die er wonen omdat ze er nu eenmaal wonen. Alles wat van buitenaf doordringt, wordt als een bedreiging ervaren. Op een keer neemt een boer die naar de stad is geweest een brief mee terug. De eerste reactie van vader Oblomov is de boer een uitbrander te geven: waarom is hij zo stom geweest om die brief mee te brengen? De boer verontschuldigt zich door erop te wijzen dat hij er werkelijk niet onderuit kon. De postdirecteur had hem herkend en hem bevolen de brief mee te nemen. Vervolgens laat men de brief enige dagen ongeopend staan. Wanneer na vijf dagen de nieuwsgierigheid iedereen toch te machtig wordt en de brief ten langen leste wordt geopend, blijkt hij afkomstig te zijn van een al bijna vergeten kennis die verzoekt om een bepaald recept. Algemene blijdschap dat er niets ernstigs aan de hand is, goede voornemens om de man dat recept direct te sturen. Maar langzamerhand, in de loop van twee of drie weken, komt men er achter dat op een brief een postzegel moet die geld kost, en dit wordt de Oblomovs toch te gek.

In dit milieu is de kleine Ilja opgegroeid, onder het voortdurend wakend oog van een kindermeisje en, ook toen al, Zachar. Zoals gezegd, Gontsjarov is een meester in het beschrijven van dit soort voort vegeteren de gemeenschappen. In al zijn werken komen dergelijke taferelen voor. Zelfs in Het fregat Pallas droomt hij, in de binnenlanden van Zuid Afrika, soms even weg en gaat het leven van de Zuid-Afrikaanse boeren als vanzelf over in het leven op zo’n Russische landgoed. Na deze droom wordt Oblomov gewekt door de komst van zijn jeugdvriend Stolz. Stolz is in alles zijn tegenpool. Hij is energiek, ondernemend en ambitieus. Hij reist veel, hij is een doener.
In deel twee wordt Oblomov door Stolz uit zijn dommel gewekt. Hij heeft een buitenhuisje betrokken en is verliefd geraakt op Olga, een buurmeisje aan wie hij door Stolz is voorgesteld. Oblomov is iets actiever geworden. Hij leest, wandelt en gaat op bezoek. Olga is een alleraardigst kind, muzikaal, ontwikkeld en met een eigen wil. Zij probeert Oblomov aan te zetten tot grootse daden, wat haar maar gedeeltelijk lukt. Dingen die al te veel energie vergen weet hij meesterlijk uit te stellen, in kleine dingen echter, zoals wandelingen door het park, het lezen en bespreken van actuele boeken, het aanwezig zijn op avondjes en het voeren van conversatie, weert hij zich redelijk, zodat men toch van een vooruitgang mag spreken.
De eerste twee delen van het boek zijn het meest bekend, het lijkt wel of de meeste lezers het halverwege opgeven. Ook de film die onlangs naar het boek is gemaakt eindigt, op een korte epiloog na, na deel twee. Dat is jammer, omdat juist deel drie en vier een beeld van ‘zachte treurigheid’ schilderen dat zijn weerga in de wereldliteratuur nauwelijks heeft. Oblomovs indolentie wordt van een vermakelijke zwakheid tot een doem die hem te gronde richt. We zien Oblomov langzaam wegzakken in een moeras van lethargie waar zelfs Stolz en Olga hem niet meer uit kunnen halen.

Bijstandsmoeder

De zomer en de tijd van zomerhuisjes is voorbij. Olga is naar de stad teruggekeerd en Oblomov heeft een aantal kamers gehuurd aan de rand van de stad, bij een weduwe. De verhouding met Olga is kwijnende. Olga wilt trouwen en Oblomov ook wel, maar een huwelijk brengt zoveel rompslomp met zich mee. Hij moet een fatsoenlijk huis huren, zijn financiën op orde brengen, een bruiloft organiseren. Het ongeluk wil dat Stolz in het buitenland is, zodat hij er alleen voor staat. Daarbij ziet hij in dat Olga een ander beeld van het huwelijk heeft dan hij. Hij zou eigenlijk het liefst het Oblomovka van zijn jeugd terug willen – een wandelingetje, de krant, wat gasten, uitgelezen maaltijden en een goede nachtrust – en hij voelt dat een energiek meisje als Olga zo’n bestaan niet lang zal volhouden. Oblomov doet ook nu wat hij altijd doet als hij iets moet doen: niets. Dit betekent het einde van de liefde.
In het vierde deel is Oblomov geheel in zijn vegeterende levenswijze teruggevallen. Hij heeft zijn Oblomovka hervonden bij de weduwe, die  voortreffelijk voor hem zorgt en bij wie hij zelfs nog een kind verwekt. Agafja Matvejevna is een schat van een vrouw, maar haar familieleden zijn schurken die het op Oblomovs geld gemunt hebben. Door hem te chanteren met zijn verhouding met Agafja weten ze hem van bijna al zijn inkomsten te beroven, waarbij Oblomov op een door Agafja’s broer precies berekend (als was deze een ambtenaar van de sociale dienst en Oblomov een bijstandsmoeder) bestaansminimum wordt gezet. Gelukkig redt Stolz hem ook deze keer, zodat hij met Agafja nog enkele gelukkige jaren mag beleven voordat hij zachtjes aan een hartaanval overlijdt. In de negentiende eeuw kreeg men kennelijk geen hartaanvallen van teveel, maar van te weinig werken. De hoop dat Oblomov ooit nog iets zal ondernemen in het leven, is dan al lang vervlogen.

Levenslang heimwee

Men heeft wel gezegd dat Oblomov de roman van de luiheid of de verveling is, maar dat is toch niet helemaal juist. Niet dat Oblomov en Zachar nu zo ijverig zijn, maar Oblomov zou niet zo’n leuk boek zijn als het zo eenvoudig lag. Allesoverheersend bij Oblomov is een hang naar geborgenheid, naar bescherming, een terug willen naar een in zijn herinnering idyllische kindertijd. Hij is op zijn twaalfde jaar naar Moskou gestuurd om te gaan studeren en is eigenlijk zijn hele leven niet over zijn heimwee heen gekomen. Hij is daarbij weerloos tegenover de meest eenvoudige praktische dagelijkse problemen en reageert daarop door deze te negeren. Hij is een moederskind in het kwadraat, maar helaas, moeder is al jaren dood. Gontsjarov verklaart dit uit Oblomovs jeugd, het milieu waarin hij is opgegroeid zoals beschreven in de Droom, uit het feit dat het kind zo beschermd is opgevoed dat hij niet eens zelf zijn kousen kan aantrekken. Deze verklaring mag ons honderd jaar na Freud afgezaagd lijken, in 1857 werd dit juist als een van de origineelste kanten van het boek gezien. Oblomovs indolentie en hulpeloosheid, zijn vermogen om belangrijke beslissingen eindeloos uit te stellen, worden het hele boek door consequent tot in de kleinste details beschreven. Niets, zelfs de liefde niet, vermag hem blijvend veranderen. Nu zou men kunnen denken dat Oblomov een sul is, maar dat is eigenlijk niet zo. Hij is een intelligent en zeer sympathiek mens, die de ambities en plannen waardoor andere mensen worden gedreven hol en futiel vindt, niet waard om je druk over te maken. Wanneer hij door zijn huisbaas wordt kaalgeplukt en gechanteerd, heeft hij heel goed door wat er gaande is, maar hij betaalt om van het gezeur af te zijn. Bij het afwegen tussen betalen of iets ondernemen zouden veel mensen kiezen voor het tweede. Maar is het nu echt verwerpelijk omdat niet te doen? Het idee dat je voor jezelf moet opkomen is in onze maatschappij zo diep geworteld, dat men het als uiterst negatief ervaart wanneer iemand dat weigert. Oblomov is zo goedhartig, dat hij door de slechtheid van andere mensen niet echt wordt geraakt. Misschien moet je zelf wel een beetje slecht zijn om grote verontwaardiging over de slechtheid van anderen te kunnen opbrengen. Bij Oblomov ontbreekt elk spoortje slechtheid en doortraptheid zo volkomen, dat deze aan hem voorbijgaan, zelfs als hij er zelf het slachtoffer van wordt.
Hij is zich trouwens wel degelijk van zijn tekortkomingen bewust. Hij is als het ware de hele dag bezig met het niet beantwoorden van een brief, het niet naar Oblomovka vertrekken, het niet naar het buitenland gaan, het uitstellen van het moment van het huwelijksaanzoek. Hij wil wel, maar het is hem fysiek onmogelijk. Zelf heeft hij niet de minste behoefte aan al die activiteiten, ze worden hem door anderen aangepraat, hij is tevreden met zijn Oblomovisme.
Heeft Oblomov nog het idee dat het eigenlijk anders zou moeten, bij Zachar is ook dat gevoel geheel afwezig. In Zachars opvatting zijn de dingen zoals ze zijn, en is het nutteloos, ja zelfs schadelijk, om daarin verandering te willen aanbrengen. Als voorbeeld moge de volgende dialoog tussen heer en knecht dienen, waarin Oblomov Zachar verwijt dat het huis stoffig is:

“‘Begrijp je dan niet,’ zei Ilja Iljitsj, ‘dat je van stof motten krijgt? Ik heb zelfs wel eens een wandluis op de muur gezien!’

‘Ik heb ook vlooien!’ zei Zachar onverschillig.

‘Vind je dat normaal! Dat is toch smerig!’ merkte Oblomov op. Zachar grijnsde met zijn hele gezicht, waarbij de grijns zich tot aan zijn wenkbrauwen en bakken baarden uitstrekte die hierdoor uiteen geschoven werden, en zich over zijn gehele gezicht tot aan het zijn voorhoofd een rode vlek verspreidde.

‘Kan ik er wat aan doen dat er luizen op de wereld zijn,’ zei hij met naïeve verbazing. ‘Die heb ik toch niet uitgevonden?’

‘Dat komt omdat het hier vuil is,’ onderbrak Oblomov hem. ‘Je moet niet zo liegen!’

‘Ook het vuil heb ik niet uitgevonden.’

‘In jouw kamertje lopen ‘s nachts zelfs muizen rond, dat kan ik horen.’

‘Ook die muizen heb ik niet uitgevonden. Muizen, katten, luizen, de hele wereld is vergeven van dat ongedierte.’

‘Waarom hebben andere mensen dan geen luizen?’

Zachars gezicht drukte ongeloof uit, of beter gezegd het rustige vertrouwen dat zoiets niet bestaat.

‘Ik heb nu eenmaal alles in overvloed,’ zei hij koppig. ‘Ik kan moeilijk in elke kier alle luizen achterna zitten.’

En bij zichzelf dacht hij waarschijnlijk: bij een bed horen luizen.”

Men ziet, zelfs het idee dat je tegen ongedierte iets kunt doen was Zachar geheel vreemd, ongedierte hoort bij het leven. Deze houding van ‘Vroeger ging het ook zo’, ‘Waarom zou je je druk maken’ en ‘Het doet er allemaal niets toe’, die als positieve kant een relativering van ’s mensen gewoel heeft en als negatieve de complete stagnatie, wordt in het boek Oblomov isme genoemd, een woord dat in Rusland direct ingang vond.

Uitzuiger

Wij lezen Oblomov tegenwoordig in de eerste plaats als een psychologische roman waarin Gontsjarov een bepaalde kant van de menselijke natuur beschrijft, waarvan veel mensen wel iets in zich hebben. Hoe velen herkennen zichzelf niet in het op de schoorsteen laten staan van een belangrijke brief, waarbij het elke dag moeilijker wordt om hem alsnog open te maken? Wie probeert niet uitvluchten en smoesjes te verzinnen om te rechtvaardigen dat je iets niet hebt gedaan?
Gontsjarovs oog voor menselijke eigenaardigheden is zo groot, dat hij voortdurend verrast. Een aardig voorbeeld biedt het hoofdstuk waarin Zachar zit te praten met de bedienden van de buren. Iedereen vertelt anekdotes en roddels over zijn meester, alleen Zachar heeft niets mee te delen, want wat moet je vertellen over iemand die zelden zijn bed uitkomt? Ter compensatie begint hij daarom de wildste verhalen over zijn meester te verzinnen om niet bij zijn collega’s achter te blijven.
Zouden wij het boek nu interpreteren als de analyse van de indolentie, als een psychologische roman, ten tijde van de eerste publicatie dacht men daar heel anders over. Oblomov is in staat te leven zoals hij leeft, doordat hij een landgoed met driehonderd boeren heeft. Hij is een ‘edelman’, hij is niet als andere mensen die zelf – God beware ons – hun kousen moeten aantrekken. En alleen omdat hij een ‘edelman’ is wordt hij met al zijn tekortkomingen geaccepteerd zoals hij is. De ware adel arbeid niet, tenslotte. Oblomov werd hierom vooral opgevat als een aanklacht tegen de luierende, incompetente adel die op kosten van de boeren de hele dag in zijn nest kan liggen. De goedhartige, ongevaarlijke Oblomov werd zo tot negatieve held in een sociale aanklacht, wat nog steeds de officiële Sovjetinterpretatie van het boek is.
De aanklacht werd voor de tijdgenoten nog versterkt door het feit dat Oblomov steeds van plan is om verbeteringen, zoals een weg en een school, in Oblomovka te laten aanbrengen, maar deze nooit uitvoert. Een heer die niet eens goed voor zijn boeren zorgde, iets schandelijkers bestond er niet. Oblomov werd op die manier tot een uitzuiger, iets wat wij heden nog slechts met de grootste moeite uit het boek kunnen halen. Hij werd daarmee de personificatie van het oude, achterlijke Rusland, een figuur die hard op weg was een anachronisme te worden in het tijdperk van de Stolzen. Het Oblomovisme werd niet als een psychologisch, maar als een sociaal verschijnsel gezien. Deze kijk op Oblomov is, zoals dat een officiële Sovjetinterpretatie ook betaamt, bijzonder bekrompen. Natuurlijk, Oblomov is van adel en krijgt geld van zijn landgoed, maar als er iets aan zijn geweten knaagt, is het hoogstens dat de boeren hém oplichten en dat hij te slap is om daar iets aan te doen, maar zeker niet dat hij op hen parasiteert.
Een aanklacht tegen de lijfeigenschap vind je bij Gontsjarov niet, eerder wordt bij hem de indruk gewekt dat zo’n ouderwetse gemeenschap waar iedereen zijn plaats wist, betrekkelijk genoeglijk is. Zoals Zachar de luizen neemt zoals ze zijn, zo neemt hij ook het feit dat hij een lijfeigene is. Oblomov’s tragiek is natuurlijk dat hij leefde in een tijd waarin een levenswijze als de zijne zijn vanzelfsprekendheid begon te verliezen, waarin de mens respect moest verdienen door zijn daden en dat niet meer louter door zijn afkomst in de schoot geworpen kreeg.
Met het verdwijnen van de edelman die van zijn geld leeft, zijn de Oblomovs en het Oblomovisme nog niet verdwenen, in Rusland niet en hier niet. De ware Oblomov vindt ook zonder driehonderd lijfeigenen zijn Oblomovka wel. Hun vanzelfsprekendheid is echter nog minder geworden. Wie openlijk bekent dat hij niets doet en daarmee tevreden is, wordt met de nek aangekeken. In een maatschappij als de onze, waar je alleen meetelt als je overal rondbazuint dat je een workaholic bent en waar het voor jezelf opkomen tot een dwangneurose is geworden, zou een scheut Oblomovisme trouwens een weldadige uitwerking kunnen hebben.

Over de auteur

Arthur Langeveld