De schrijver van de desillusie. Platonov

D

Twee meesterwerkjes van Platonov 

De Groene Amsterdammer, 27 mei 1987
Dzjan, vertaling Jan-Robert Braat
Een meester in wording, vertaling Kees verheul

Maar weinig schrijvers zijn in staat op hun lezers lijfelijk de gevoelens van de personages in hun verhalen over te brengen. Andrej Platonov (1899 – 1950) is zo’n schrijver, althans in zijn beste werken. Hij is alleen daarom al een van de grote schrijvers van deze eeuw. Kort geleden zijn er twee van zijn mooiste novelles in vertaling verschenen, zodat de Nederlandse lezer de kennismaking met deze nog steeds niet zo heel bekende auteur weer eens kan hernieuwen.

Platonovs verhalen gaan over mensen die op zoek zijn naar het geluk. Zij denken dat geluk – dat voor hen geen abstractie is maar iets heel concreets – te vinden in het socialisme, in de technische vooruitgang of een combinatie van beide. Hun goede bedoelingen en schone idealen leiden echter onveranderlijk schipbreuk op de rauwe werkelijkheid. Het socialisme noch de technische vooruitgang, en zelfs niet het socialisme plus de technische vooruitgang vormen een garantie voor het geluk. Platonov is de schrijver van de desillusie.

De hoofdpersonen in Platonov’s verhalen zijn eigenaardige wezens. De sympathieke figuren zijn steevast mensen met een “intuïtief levensgevoel”. Natuur, mens en techniek vormen voor hen een organisch geheel en ook rationele dingen, zoals de techniek, begrijpen zij niet met hun verstand, maar met hun gevoel, hun handen. Het hoeft geen betoog dat het bijna zonder uitzondering praktische mensen zijn, gedoemd om het af te leggen tegen de onsympathieke figuren, de slimmerds, de rationalisten, bureaucraten en opportunisten, die Platonov meestal nogal karikaturaal neerzet. Platonov’s werk is hiermee natuurlijk een reactie op de sterke neiging die er in de jaren ‘20 en ‘30 in Rusland bestond om alleen dat wat nuttig en rationeel was te erkennen en al het andere als “resten van het verleden” te verwerpen.

Wachten op de dood

Het meest opvallende aan het werk van Platonov is zijn taalgebruik. Platonov heeft een volstrekt unieke stijl waarin de meest uiteenlopende taalelementen worden geïntegreerd tot een volkomen organisch geheel. ‘Het gevoel lijkt er zonder een bewerking door de ratio te hebben ondergaan, spontaan tot gedachte (taal) te zijn geworden’ schrijft Kees Verheul in het nawoord bij Een meester in wording, en dat is een gelukkige karakterisering.

Heel sterk komt dit alles tot uitdrukking in Dzjan, waarin het overheersend thema, dat het leven slechts een wachten op de dood is en dat de levenden de doden moeten benijden, omdat zij eindelijk verlost zijn van de noodzaak zichzelf in leven te houden, uit werkelijk elke zin spreekt. De fascinerende uitwerking van dit boek wordt niet in de laatste plaats veroorzaakt door de ijzeren consequentie waarmee dit gebeurt.

Dzjan is het verhaal van Nasar Tsjagatajev die na zijn studie in Moskou terugkeert naar de Turkmeense woestijn om te proberen zijn volk Dzjan, waaruit hij afkomstig is maar dat hij op jeugdige leeftijd heeft verlaten, op te sporen en naar de beschaafde wereld te leiden, opdat het in de zegeningen van het socialisme kan delen. Dzjan (een Turkmeens woord dat ‘ziel’ of ‘leven’ betekent) is niet een echt volk, maar een bonte verzameling uitgestotenen van vele nationaliteiten die in de woestijn een zeer primitief bestaan leidt. Tsjagatajev vindt de enkele tientallen overlevenden van Dzjan terug in de rietvelden van een rivierdelta, waar zij leven van riet, gras en wat vis. Hij leidt het groepje overlevenden, onder wie zijn stokoude, krom gegroeide moeder, door de woestijn terug naar de slenk aan de rand van de wildernis waar zij oorspronkelijk woonden. Hij haalt hulp in een naburige stad en verschaft het volk Dzjan een vrachtwagen met voedsel en kleren om de winter door te komen. De mensen eten zich eens goed vol en laten Tsjagatajev dan in de steek, elk in zijn eigen richting, ieder voor zich. Het volk Dzjan heeft zichzelf in het aangezicht van het eeuwige geluk opgeheven. Tsjagatajev is niet in staat gebleken zijn geloof in een beter leven op dit samenraapsel over te brengen en de leider te worden van de mensen die hij gered heeft.

Geen pijn

Reeds aan het begin van het verhaal, in de rietvelden, is duidelijk dat de mensen van Dzjan elke interesse in een beter bestaan allang hebben verloren. Het idee dat er een ander, beter bestaan mogelijk zou kunnen zijn is de mensen zo vreemd dat zelfs Tsjagatajev hier machteloos staat. Het leven is teruggebracht tot een wachten op de dood en de mensen zijn slechts bereid tot een minimale krachtsinspanning om aan deze zijde te blijven.

Op indrukwekkende wijze komt deze levenshouding tot uitdrukking in een herinnering van Tsjagatajev uit zijn kindertijd. De khan van Shiva had destijds de gewoonte om ter stichting van en als afschrikkend voorbeeld voor zijn eigen onderdanen regelmatig mensen van Dzjan op te pakken en ter dood te laten brengen. Op een gegeven moment wist het volk Dzjan – dat toen nog wat talrijker was – zijn angst en apathie te doorbreken. Het marcheerde, met vrouwen en kinderen, op naar Shiva, om de khan te verzoeken hen allemaal maar meteen te doden, ‘want niemand vond dat het leven vreugde bood, en dood zijn deed geen pijn.’ De oudste spreekt de khan als volgt toe: ‘je probeert ons al tijden aan de dood te wennen. We hebben ons nu met het idee verzoend en zijn meteen met ons allen gekomen. Maak ons gauw dood zolang we vrolijk zijn, straks denken we er misschien anders over.’ De khan, echter, weet niet wat hij hiermee aan moet en laat ze gaan. Want mensen doden die de dood niet vrezen, daar is geen eer aan te behalen.

‘Laten we maar opnieuw gaan leven, we zijn niet doodgegaan’ zegt Tsjagatajevs moeder dan tegen haar zoon. Zoals gezegd is elke zin in dit verhaal doortrokken van fatalisme. In terloopse toevoegingen, bijzinnen en bepalingen, overal duikt het op. Als Tsjagatajev iemand opdracht geeft op een oude blinde man te passen, staat er ‘Tsjagatajev zei hem dat hij de blinde met eten en leven moest helpen tot hij terug was’. Als Tsjagatajev naar de sterrenhemel kijkt is er sprake van ‘het geweld van de stukgelopen Melkweg’, en als Tsjagatajev naar een slapend meisje kijkt denkt hij ‘het was een vreselijke gedachte dat ze kon vergeten adem te halen en sterven’.

Dit is nog niet alles. Het leven is zinloos omdat de mensen lijden. Ze leiden van de kou, droogte, van honger en dorst. Ook dit fysieke lijden weet Platonov op de lezer over te brengen. De tocht door de woestijn, die het grootste deel van het boek beslaat, is een Sahel-achtige nachtmerrie die het volk Dzjan slechts door een wonder, in de vorm van een verdwaalde kudde schapen, overleeft, en waarbij het regelmatig overgaat tot het eten van gras, vochtig zand en rauw vlees. Wie door honger en dorst gekweld wordt ziet de wereld niet helder, maar door een waas. Het knappe van Platonov is dat hij in Dzjan de lezer, die thuis comfortabel in zijn stoel zit, die wereld door datzelfde waas laat zien.

Blauwe mist

Ook in Een meester in wording zijn honger en de vraag naar de zin van het bestaan de centrale thema’s. Een meester in wording is het verhaal van twee personen, Zachar Pavlovitsj, een knutselaar die bij voorkeur volstrekt nutteloze voorwerpen in elkaar zet, en de weesjongen Sasja Dvanov, wiens vader, een visser, zich in het meer verdronken heeft, niet omdat hij levensmoe was, maar omdat hij werd geobsedeerd door de dood. Hij wilde eens een kijkje in het hiernamaals gaan nemen en daarna weer terugkomen, wat helaas niet gelukt is. Een goed voorbeeld overigens van de manier waarop Platonov humor en treurigheid weet te combineren.

Sasja wordt door een zeer kroostrijke familie in het dorp in huis genomen. Wanneer er weer eens een droogteperiode aanbreekt en de oogsten mislukken trekken Zachar, zowel als Sasja naar de stad. Zachar vindt werk op een locomotievendepot en weet het door zijn knutseltalent, dat – ook hier weer – zuiver intuïtief, niet rationeel is, tot meester te brengen. Het geluk dat de techniek hem aanvankelijk brengt, wordt plotseling verbroken door een confrontatie met een paar bedelaartjes. ‘De lauwe mist van liefde voor machines, waarin Zachar Pavlovitsj  veilig had geleefd, was nu verdreven door een heldere wind en voor de ogen van Zachar Pavlovitsj  opende zich het onbeschermde eenzame leven van de mensen die naakt leefden, zonder zichzelf om de tuin te leiden met geloof in de hulp van machines.’ Een van die bedelaartjes is Sasja, die Zachar bij zich in huis neemt. Het verhaal eindigt op het moment dat de revolutie uitbreekt en Sasja Zachar moet verlaten, omdat hij in dienst moet. Hoewel het misschien wat flauw lijkt om twee meesterwerkjes tegen elkaar af te wegen, lijkt het mij toch dat Een meester in wording iets brokkeliger, iets minder uit één stuk en daardoor iets minder overtuigend is dan Dzjan.

Platonov laat zich door zijn taalgebruik zeer moeilijk vertalen. In het Russisch beweegt deze schrijver zich voortdurend op de grens van het mogelijke en aanvaardbare. Een vertaler die dergelijk proza letterlijk gaat vertalen komt bijna zeker aan de verkeerde kant van die grens terecht. De vertalers hebben daarom elk op hun eigen wijze gezocht naar een Nederlandse uitdrukkingswijze en ze zijn daar wonderwel in geslaagd. Zowel Dzjan als Een meester in wording zijn vertaald in een prachtig en vaak verrassend Nederlands. Bovendien zijn beide uitgaven voorzien van een verhelderend nawoord.

Over de auteur

Arthur Langeveld