De hele Russische letterkunde in bezit

D

Charles B. Timmer
1907-1991

NRC Handelsblad, 2 januari 1991

Charles B. Timmer was een van die mensen die het eeuwige leven leek te hebben en wiens werkkracht bij het ouder worden alleen maar leek toe te nemen. In 1977, bij zijn zeventigste verjaardag, had hij nog voor ten minste tien jaar toekomstplannen die hij inderdaad allemaal heeft uitgevoerd en ook daarna bleven er van hem met de regelmaat van de klok nieuwe essays en vertalingen verschijnen. Het laatste, een groot essay over Poesjkin en Jevgeni Onegin, dateert van oktober 1989. In interviews zei hij steevast dat zijn enorme productie te danken was aan het feit dat hij geen kat bezat, geen kinderen, auto of televisie. En hoewel hij zich op zijn oude dag wel een televisietoestel had aangeschaft, heeft dit weinig veranderd aan zijn leven, dat bestond uit vertalen en schrijven, zeven dagen in de week, van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Een ander bestaan kon hij zich niet voorstellen.
Charles B. Timmer heeft een merkwaardige carrière gehad. Na zijn middelbare school kwam hij bij zijn vader in de houthandel. Een groot deel van zijn leven is hij houthandelaar of houtinkoper geweest. Eind jaren twintig werd hij naar Rusland gestuurd waar hij jaren heeft gewerkt. Zijn kennis van het Russisch, die niet gering was, heeft hij in de praktijk opgedaan op een wijze die jaloers maakt: als een Rus onder de Russen. Toen het in de jaren dertig voor buitenlanders steeds moeilijker werken werd onder de toenemende terreur van Stalin, verlegde hij zijn arbeidsterrein naar Estland (dat toen onafhankelijk was) en Finland. Over deze vooroorlogse periode heeft hij in zijn essaybundels enkele losse herinneringen gepubliceerd die naar meer smaken, maar van een echte autobiografie is het helaas nooit gekomen. Uit die jaren dateren zijn eerste pennenvruchten. Geen vertalingen maar eigen werk, waar hij later niet graag meer aan werd herinnerd.
Zijn eerste vertaling uit het Russisch verschijnt pas in 1947 – hij is dan al veertig jaar. De keuze van het werk is kenmerkend voor Timmer: geen grote naam, maar Afgunst van Joeri Olesja. Een klein meesterwerkje van een volkomen onbekende auteur. Olesja en Babel, twee schrijvers uit Odessa, de stad waar ook Timmers vrouw vandaan komt, zijn altijd zijn grote liefde gebleven. Kort na de verschijning van Olesja begint uitgever Geert van Oorschot aan zijn mammoetproject De Russische Bibliotheek: een compleet overzicht van alle Russische klassieken in nieuwe vertalingen, waar Timmer hoofdredacteur van wordt.
De vertaalmachine, die in 1963 terecht met de Nijhoffprijs werd bekroond, begint nu eerst goed op gang te komen. Hij vertaalt de complete Tsjechov en de complete Gogol en nog veel meer. Dit alles nog steeds naast zijn baan in de houthandel – van vertalen alleen kon je ook toen niet leven – waarvoor hij nu naar Canada ging. W.F. Hermans’ verhaal Een landingspoging op New Foundland geeft een geestig beeld van zijn activiteiten daar. Naar eigen zeggen had hij in zijn blokhut op New Foundland tijdens de lange winteravonden vrije tijd genoeg voor zijn vertaalwerk. In 1963 keerde hij definitief naar Nederland terug. Hij werd medewerker, later onderdirecteur van het Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam.
Timmers betekenis als vertaler van en als schrijver over de Russische literatuur is moeilijk te overschatten. Toen hij begon, had hij slechts één concurrente, Aleida Schot, die heel mooi vertaalde maar niet bijzonder productief was, en dit laatste was Timmers kracht. Vertaalde Aleida een bloemlezing uit de Verhalen van Tsjechov, Timmer deed meteen de hele Tsjechov. Vertaalde Aleida de Petersburgse vertellingen van Gogol, Timmer antwoordde met de complete Gogol.
Hij had sterk het gevoel dat de Russische literatuur zijn eigendom was en hij voelde zich geroepen die zo compleet mogelijk voor het Nederlandse publiek toegankelijk te maken. Niet alleen de klassieken, maar ook de Russische schrijvers van deze eeuw. Timmer was waarschijnlijk de enige Nederlander van wie gezegd kon worden dat hij de moderne Russische literatuur bijhield. Daartoe werkte hij zich door de rijstebrijberg van middelmatigheid, waaruit de literaire tijdschriften in de Sovjetunie grotendeels bestonden, op zoek naar parels. Die werden dan onmiddellijk vertaald, of gesignaleerd in zijn Russische notities, die hij dertig jaar lang in Tirade heeft geschreven. Een werkelijk heroïsche prestatie. En zo is hij het geweest die voor het eerst Olesja, Babel, Platonov, Charms, Terts, Trifonov, Bjely en ontelbaar vele anderen heeft vertaald. Geen zee ging hem te hoog, geen boek was hem te moeilijk.
Zijn idee dat de Russische literatuur zijn eigendom was, had ook negatieve kanten. Vertalers die zich op zijn gebied waagden, werden uiterst kritisch, om niet te zeggen argwanend, bejegend. Het liefst had hij, geloof ik, dat zij hun vertalingen eerst aan hem ter goedkeuring voorlegden, maar daar keken zijn natuurlijk wel voor uit. Zo bleef hij, waar hij de vader van de vertalers uit het Russisch had kunnen worden, een betrekkelijk geïsoleerde figuur die zich altijd enigszins miskend voelde. Zelf had hij nooit aan de universiteit gestudeerd, en hoewel dat helemaal geen schande is en hij meer van de Russische literatuur af wist dan alle slavisten bij elkaar en er een indrukwekkende – hoewel altijd enigszins onderschatte – reeks artikelen over had gepubliceerd, leek hij daar toch een beetje onder gebukt te gaan. Dit verklaart waarschijnlijk waarom hij zich over universitair gevormde slavisten vaak zonder enige noodzaak zo laatdunkend uitliet.
Ook zijn manier van vertalen bleef niet onomstreden. In een interview heeft hij eens gezegd dat hij het tijd verknoeien vond om een boek eerst een aantal keren te lezen alvorens het te gaan vertalen zoals veel vertalers doen. Hij begon meestal meteen te vertalen, zonder het eerst gelezen te hebben. Daarbij was hij een vertaler met zeer eigen opvattingen over wat goed Nederlands is. Hij was een groot liefhebber van de idiomatische uitdrukkingen waaraan het Nederlands zo rijk is. Uitdrukkingen als ‘met je klompen aanvoelen’, ‘nattigheid voelen’, ‘de koe bij de horens vatten’ en woordjes als ‘eigenlijk’, ‘maar ook’, ‘dan maar even’, ‘voor mijn part’ strooide hij met gulle hand door zijn tekst, ook waar het Russisch daar niet direct aanleiding toe gaf. Een vertaalster vertelde eens dat hij, toen hij een vertaling van haar had geredigeerd, het dialoogje ‘Waar moet ik heen?’. ‘Gewoon rechtdoor’, dat zij letterlijk uit het Russisch had vertaald, veranderde in: ‘Waar moet ik heen?’ ‘Recht door je neus achterna’. Kritiek hierop kon hij moeilijk velen. Hij meende oprecht dat zijn vertalingen sappiger, soepeler waren dan de meer letterlijke.
Maar iedereen heeft zo zijn eigenaardigheden. Het aantal Nederlanders dat voor het eerst met de Russische literatuur heeft kennisgemaakt via een vertaling van Charles B. Timmer moet zeer groot zijn. Voor velen was hij de Russische literatuur. Als hij al geen eredoctor was, zou hij het posthuum moeten worden.

Over de auteur

Arthur Langeveld